Gebruik configuratievariabelen om afhankelijkheden te definiëren of berekeningen uit te voeren. Afhankelijk van het doel gebruikt u een bepaald variabeletype.
Voorwaarde:
U hebt het dialoogvenster Designer geopend en u bevindt zich in de bewerkingsmodus van een macro-typical of van een typical-groep.
Configuratievariabele maken
- Voer onder Configuratievariabelen in het veld Naam de code in die u voor het verwijzen wilt gebruiken.
- Selecteer het Type van de variabele.
- Klik op de knop Configuratievariabele maken.
- De nieuwe variabele wordt aan de lijst met configuratievariabelen toegevoegd. Nu kunt u de overige velden definiëren.
- Voer in het veld Weergavenaam de omschrijving in die aan de ontwerper in de Project Builder moet worden getoond.
- Schakel het selectievakje Vereist in, wanneer u wilt dat voor de variabele in de Project Builder verplicht een waarde moet worden ingevoerd.
Voorgedefinieerde waarden definiëren
Geef voorgedefinieerde waarden aan, wanneer u wilt dat de ontwerper in de Project Builder een van de waarden uit een vervolgkeuzelijst moet selecteren. Het is dan niet meer mogelijk om zelf een waarde op te geven.
- Klik op de knop .
- Er wordt een lijst met voorgedefinieerde waarden weergegeven.
- Klik op de knop Bewerken.
- Er verschijnt een invoerveld.
- Voer de gewenste waarden in. Elke regel in het invoerveld staat voor één voorgedefinieerde waarde. Klik op de knop Opslaan.
- De waarden worden aan de lijst toegevoegd.
- Uw invoeren worden gecontroleerd. Indien uw invoeren niet bij het variabeletype passen, verschijnt er een foutmelding.
- De lijst wordt verborgen.
Opmerkingen:
- Bij het bewerken van de lijst met voorgedefinieerde waarden, kunt u waarden handmatig invoeren of kopiëren en invoegen. Wanneer u tijdens het werken op Esc drukt, wordt de lijst verborgen en worden uw invoeren niet opgeslagen.
- Wanneer u tijdens het bewerken van de lijst met voorgedefinieerde waarden buiten het bewerkingsdialoogvenster klikt, wordt het dialoogvenster gesloten en worden uw invoeren niet opgeslagen.
Configuratievariabele dupliceren
- Klik in de werkomgeving op de knop naast de configuratievariabele die u wilt dupliceren.
- Het duplicaat wordt aan het eind van de lijst met configuratievariabelen toegevoegd. De Naam wordt overgenomen en krijgt de volgende suffix: "_<Teller>
_duplicate ". Alle andere waarden worden ongewijzigd overgenomen.
- Wijzig de naam en de waarden zodat ze aan uw eisen voldoen.
Referenties naar een configuratievariabele weergeven
- Klik in de werkomgeving op de knop naast de configuratievariabele waarbij alle bestaande referenties moeten worden weergegeven.
- Het dialoogvenster Bestaande referenties wordt geopend.
- In het dialoogvenster worden alle macro's weergegeven die gerefereerd zijn aan de configuratievariabele.
- Onder elke macro worden aangegeven waarvoor de configuratievariabele wordt gebruikt, bijvoorbeeld voor het berekenen van de positie van een macro.
Configuratievariabele verwijderen
- Klik op de knop naast de configuratievariabele die u wilt verwijderen.
Opmerking:
U kunt een configuratievariabele alleen verwijderen wanneer deze in geen enkele formule wordt gebruikt.
Opmerkingen:
- Configuratievariabelen kunt u in macro-typicals en typical-groepen gebruiken. De werkwijze is hetzelfde.
- U kunt de lijst met configuratievariabelen sorteren. Klik op de knop naast de configuratievariabele die u wilt verplaatsen, houd de muisknop ingedrukt en sleep de variabele naar de gewenste positie.
- Wanneer u de naam van een configuratievariabele naderhand wijzigt, worden alle formules waarin de variabele als verwijzing voorkomt, automatisch aangepast.
Meer lezen
Configuratievariabelen: Basisprincipes