Bij de engineering van routeringspadnetwerken kan het gebeuren dat deze hoogteverschillen bevatten, bijvoorbeeld omdat ze zich over meerdere etages van een gebouw uitstrekken. Om routeringspadnetwerken die bij verschillende etages van een gebouw horen met elkaar te verbinden, zijn verticale routeringspaden nodig. Dergelijke verticale routeringspaden worden in EPLAN via zogeheten "deelrouteringspaden" gerealiseerd. Daarbij gaat het om verdeeld weergegeven routeringspaden, die twee routeringspunten op verschillende topologie-pagina's met elkaar verbinden.
Deelrouteringspaden
Deelrouteringspaden zijn routeringspaden met de functiedefinitie "Topologie-deelrouteringspad", ze worden gebruikt om een routeringspad verdeeld weer te geven en verbinden twee routeringspunten met elkaar. Via deelrouteringspaden kunnen routeringspadnetwerken met elkaar worden verbonden die zich op verschillende hoogtes bevinden (bijvoorbeeld op verschillende etages van een gebouw). Deelrouteringspaden kunnen ook worden gebruikt om een routeringspadnetwerk eenvoudig op een andere topologie-pagina voort te zetten (zonder hoogteverschil).
Er moeten altijd precies twee deelrouteringspaden met dezelfde ODC voorkomen, waarvan een de hoofdfunctie en de andere de nevenfunctie is. De gegevens van beide deelrouteringspaden worden met elkaar gesynchroniseerd.
Bij deelrouteringspaden kunt u het hoogteverschil aangeven, dat de verticale afstand tussen de routeringspadnetwerken voorstelt. De waarde is gebaseerd op de routeringslengte van het routeringspad. Voor deelrouteringspaden zijn de volgende eigenschappen beschikbaar:
- Topologie: Hoogteverschil (ID 20347): in deze eigenschap wordt de routeringslengte van het verticale routeringspad met voorteken weergegeven. Het voorteken "+" betekent "Naar boven", "-" betekent "Naar onder". De eigenschap wordt alleen gevuld wanneer voor het routeringspad een richting voor het hoogteverschil is gedefinieerd.
- Topologie: Richting voor het hoogteverschil (ID 20348): geeft de richting voor het hoogteverschil aan. Mogelijke waarden zijn "Geen", "Naar boven" en "Naar onder".
Werkwijze
Om routeringspadnetwerken van verschillende etages via een verticaal routeringspad te verbinden, moet het project minimaal twee routeringspadnetwerken met routeringspunten en routeringspaden bevatten. Normaal gesproken bevinden de routeringspadnetwerken zich op verschillende topologie-pagina's, maar ze kunnen ook op dezelfde topologie-pagina worden getekend. Om een routeringsverbinding te genereren, moeten de volgende stappen worden doorlopen:
- Deelrouteringspad in het routeringspadnetwerk van de onderste etage invoegen: voeg via de symboolselectie een deelrouteringspad op het routeringspunt in, van waaruit het verticale routeringspad moet uitgaan. Hiervoor zijn in de symboolbibliotheek SPECIAL de twee symbolen CABDSU en CABDSD beschikbaar. In het eigenschappendialoogvenster van dit deelrouteringspad voert u de ODC en de routeringslengte in en selecteert u voor de eigenschap Topologie: Richting voor het hoogteverschil de invoer "Naar boven". Schakel het selectievakje Hoofdfunctie in.
- Deelrouteringspad in het routeringspadnetwerk van de bovenste etage invoegen: voeg via de symboolselectie een deelrouteringspad op het routeringspunt in, waarmee het verticale routeringspad is verbonden. In het eigenschappendialoogvenster van dit deelrouteringspad voert u dezelfde ODC in als bij het bijbehorende deelrouteringspad en selecteert u voor de eigenschap Topologie: Richting voor het hoogteverschil de invoer "Naar onder". Laat het veld Routeringslengte leeg en het selectievakje Hoofdfunctie uitgeschakeld.
- Hoogteverschil weergeven: in het eigenschappendialoogvenster van de deelrouteringspaden selecteert u op het tabblad Beeld voor beide deelrouteringspaden de eigenschap Topologie: Hoogteverschil voor de weergave (indien de weergave niet reeds in het gebruikte symbool is ingesteld).
- Verbindingen routeren: bij het routeren van verbindingen via de menuopdrachten Projectgegevens > Topologie > Routeren wordt een verbinding tussen de etages via het verticale routeringspad gerouteerd. Het routeringspad wordt in het routeringstraject weergegeven (slechts één keer) en bij het bepalen van de totale lengte wordt de routeringslengte van het routeringspad gebruikt.
Tip:
U kunt een deelrouteringspad snel invoegen door de menuopdrachten Invoegen > Topologie > Routeringspad te kiezen en vervolgens op [Backspace] te drukken. In het dialoogvenster Symboolselectie zijn de symbolen reeds gefilterd en worden alleen symbolen met de functiecategorie "Topologie-routeringstraject" weergegeven. Onder deze functiecategorie kunt u een symbool voor een topologie-deelrouteringspad selecteren.
Zie ook
Routeringspadnetwerken (topologie)