Deze functionaliteit is alleen in bepaalde modulepakketten beschikbaar. Info / Copyright

Verbindingen: Werkwijze

Het ontwerpen van verbindingen begint met algemene uitspraken en wordt naderhand steeds gedetailleerder. In eerste instantie wordt alleen gedefinieerd dat bepaalde aansluitingen met elkaar zijn verbonden, vervolgens worden het precieze verbindingsverloop en de verbindingsmaterialen bepaald.

Met de verbindingsdefinitiepunten kan er informatie worden toegewezen aan iedere verbinding, zoals aansluitcodes, dwarsdoorsnede / diameter, kleur, verbindingskleur / -nummer, verbindingscode etc. Deze verbindingsgegevens kunnen worden verwerkt en in formulieren worden uitgevoerd.

In de verbindingseigenschappen definieert u of de verbindingen betrekking hebben op kabels, draden, bruggen, draadbruggen, vaste bruggen of verzamelrails.

Genereren van verbindingen

Op schemapagina's worden automatisch autoconnecting-lijnen getekend zodra twee aansluitingen van schemasymbolen of verbindingssymbolen horizontaal of verticaal direct tegenover elkaar staan. Met verbindingssymbolen kunt u het verloop van de verbindingen definiëren.

Opmerking:

Met autoconnecting genereert u in eerste instantie alleen een grafische lijn en geen verbinding die van gegevens is voorzien. Bij bepaalde acties (bijvoorbeeld het openen van een pagina) worden eerst automatisch de verbindingen geactualiseerd. Daarbij worden er aan de hand van de beschikbare informatie nieuwe verbindingen gegenereerd of bestaande verbindingen geactualiseerd. U kunt verbindingen echter ook op elk moment handmatig actualiseren.

Definiëren van verbindingen

U kunt verbindingen op verschillende manieren definiëren:

Bij het ontstaan van een verbinding neemt deze het aansluittype van de functieaansluitingen over; u kunt dit type achteraf nog wijzigen.

Weergave van verbindingseigenschappen

Verbindingseigenschappen kunnen alleen bij verbindingsdefinitiepunten worden weergegeven.
Bij ieder definitiepunt kunt u afzonderlijke eigenschappen verbergen. Als u bijvoorbeeld bij een bepaald definitiepunt alleen het verbindingsnummer wilt zien en bij een ander definitiepunt alleen de verbindingskleur, kunt u de overige eigenschappen verbergen. Ook het symbool zelf kunt u verbergen. Op die manier kunt u een willekeurige hoeveelheid gegevens opgeven die in de uitvoer niet zichtbaar zijn.

U kunt bij verbindingsdefinitiepunten tevens extra eigenschappen plaatsen die de gegevens van de verbinding direct weergeven. Bepaalde eigenschappen (bijvoorbeeld de Dwarsdoorsnede / diameter) zijn dan dubbel: een keer direct bij het definitiepunt en een keer indirect bij de verbinding. Bij indirecte eigenschappen kan het voorkomen dat deze pas zijn gevuld nadat de verbindingen opnieuw zijn geactualiseerd.

De weergave-instellingen van een verbindingsdefinitiepunt kunnen in een gebruikergedefinieerde eigenschapsgroepering worden opgeslagen. Een dergelijke eigenschapsgroepering kan als standaard voor andere, nieuw ingevoegde verbindingsdefinitiepunten worden gebruikt. Als de eigenschapsgroepering wordt opgeslagen, kunt u aangeven of deze moet worden gebruikt voor "normale" verbindingsdefinitiepunten én voor verbindingsdefinitiepunten die via de verbindingsnummering zijn ingevoegd óf dat deze moet worden gebruikt voor verbindingsdefinitiepunten die bij het tekenen van kabeldefinitielijnen of afschermingen ontstaan. Houd er rekening mee dat gebruikergedefinieerde eigenschapsgroeperingen alleen beschikbaar zijn voor schemasymbolen (in dit geval verbindingsdefinitiepunten) met dezelfde symboolvarianten.

Invoeren en bewerken van verbindingseigenschappen

Verbindingseigenschappen kunnen in de verbindingen-navigator of bij verbindingsdefinitiepunten worden ingevoerd en bewerkt. In de verbindingen-navigator kunnen de verbindingseigenschappen worden bewerkt, zowel van geplaatste als van niet-geplaatste verbindingen.

Als er buiten de grafische editor om (bijvoorbeeld in de verbindingen-navigator of via de externe bewerking) gegevens aan een verbinding worden toegewezen, worden deze aan alle bij deze verbinding horende definitiepunten in het schema teruggeschreven. Als er nog geen verbindingsdefinitiepunt is, wordt er automatisch op één of meerdere unieke plaatsen een nieuw verbindingsdefinitiepunt geplaatst.

Verbindingseigenschappen kunnen alleen in de verbindingen-navigator algemeen worden bewerkt (bijvoorbeeld voor meerdere weergavetypen van een verbinding). Een algemene bewerking van verbindingsdefinitiepunten is niet mogelijk - noch voor verschillende weergavetypen van een verbinding noch voor meerdere verbindingsdefinitiepunten op een verbinding. Het is mogelijk om meerdere verbindingsdefinitiepunten te selecteren en gemeenschappelijk te bewerken (blokbewerking). De aangebrachte wijzigingen worden dan bij alle definitiepunten opgeslagen.

Bij geplaatste verbindingen kunt u in het eigenschappendialoogvenster van de verbinding de bron en het doel (d.w.z. de verbindingsrichting) niet wijzigen. Alleen bij deelverbindingen (d.w.z. als er slechts één aansluiting is geplaatst) kunt u de verbindingsrichting (bron en doel) in het eigenschappendialoogvenster wijzigen.

Onderbreking van gedefinieerde verbindingen

Als een verbinding die een verbindingsdefinitiepunt bevat door een extra schemasymbool wordt onderbroken, blijven de verbindingsgegevens alleen behouden aan de kant waar het definitiepunt zich bevindt. Aan de andere kant ontstaat een nieuwe verbinding zonder specifieke eigenschappen.

Deelverbindingen in macro's behouden ook hun gegevens als er een verbindingsdefinitiepunt in combinatie met verbindingsinformatie in de macro is geïntegreerd.

Zie ook