Bij schemasymbolen (d.w.z. geplaatste functies) kunt u via het weergavetype definiëren of de functie een grafische of een externe functie is. De functie wordt dan niet meer direct verwerkt, d.w.z. dat deze noch in het meldingenbeheer noch in verwerkingen of kruisverwijzingen wordt opgenomen. Dat geldt ook voor de toegewezen artikelgegevens. Ze worden echter als doel geteld.
Door het weergavetype te verwisselen kunt u van een grafische of externe functie op elk moment een functioneel onderdeel maken. De eigenschappen die bij de functie zijn ingevoerd, worden dan weer in verwerkingen opgenomen.
Grafische en externe schemasymbolen worden niet in de onderdelen-navigator weergegeven en kunnen niet worden teruggeboekt.
Grafische schemasymbolen
Een grafisch schemasymbool kan op twee manieren worden gegenereerd:
- U plaatst een schemasymbool op een grafische pagina.
- U verwisselt het weergavetype van een functie die op een logische pagina is geplaatst in "Grafisch".
Grafische schemasymbolen in logische pagina's en schemasymbolen die op grafische pagina's zijn geplaatst, gedragen zich precies hetzelfde; de verwerkingsprocedure verloopt dus hetzelfde.
Grafische schemasymbolen worden in een andere kleur weergegeven. De kleur definieert u in de gebruikersinstellingen (Opties > Instellingen > Gebruiker > Grafische bewerking > 2D).
Externe schemasymbolen
Een extern schemasymbool wordt gegenereerd door het weergavetype van een functie die op een logische pagina is geplaatst, om te schakelen naar "Extern".
Externe schemasymbolen worden in een andere kleur weergegeven. De kleur definieert u in de gebruikersinstellingen (Opties > Instellingen > Gebruiker > Grafische bewerking > 2D).
Grafische en externe verbindingen
Ook verbindingen kunnen grafisch en extern zijn; dit kan worden gedefinieerd bij het verbindingsdefinitiepunt of bij de verbinding. Als er geen verbindingsdefinitiepunt beschikbaar is of als het verbindingsdefinitiepunt het weergavetype "Niet gedefinieerd" heeft (dit is de standaardinstelling), gedragen de verbindingen zich net als de functies aan het einde van verbindingen (dus bij de doelen):
- Als minimaal één doel van de verbinding grafisch is, wordt de verbinding ook grafisch.
- Als minimaal één doel extern is, wordt de verbinding ook extern. (Bij een grafisch en extern doel wordt de verbinding grafisch.)
- Alleen als beide doelen logisch zijn, is ook de verbinding logisch (d.w.z. dat deze het weergavetype "Enkellijnig" of "Meerlijnig" heeft). Als er echter tussen twee grafische doelen een verbindingsdefinitiepunt met het weergavetype "Enkellijnig" of "Meerlijnig" is geplaatst, ontstaat er tussen de beide doelen een logische verbinding, die bijvoorbeeld in het navigatorvenster Verbindingen - <Projectnaam> wordt weergegeven.
Niet-geplaatste verbindingen kunnen alleen logisch zijn.
Geplaatste verbindingen kunnen een van de volgende weergavetypen hebben:
- Niet gedefinieerd (d.w.z. dat het weergavetype automatisch wordt bepaald. Dit is de standaardinstelling voor verbindingen en verbindingsdefinitiepunten.)
- Meerlijnig
- Enkellijnig
- P&I-schema
- Functieoverzicht (Fluid)
- Extern
- Grafisch.
Potentialen en PLC-doeltracering worden via grafische verbindingen verder geleid.
Bij de verbindingsnummering worden grafische en externe verbindingen niet gecodeerd.
Zie ook