Deze functionaliteit is alleen in bepaalde modulepakketten beschikbaar. Info / Copyright

Met rasters werken

Om elementen eenvoudiger te positioneren, kunt u een raster gebruiken. De invoeg- en elementpunten worden vervolgens op de rasterpunten gepositioneerd. Bij het werken in de 3D-layoutruimte wordt een lijnraster gebruikt. De invoegpunten liggen in dat geval op de kruispunten van de lijnen.

De grootte van het gebruikte raster (d.w.z. de afstand tussen de afzonderlijke rasterpunten) wordt als pagina-eigenschap opgeslagen en in de statusbalk weergegeven. U kunt een van de vooringestelde rastergroottes uit de vervolgkeuzelijst kiezen of een eigen waarde invoeren. Bij layoutruimtes is de grootte van het raster geen pagina-eigenschap.

In de gebruikersinstellingen kunt u vijf verschillende rastergroottes definiƫren; deze kunnen in de grafische editor met de knoppen tot op de werkbalk "Beeld" worden geselecteerd. Deze instelling kan voor 2D en 3D afzonderlijk worden gedefinieerd.

Voorwaarde:

U hebt een pagina, een formulier, een plotkader of een symbool geopend.

Raster weergeven

  1. Kies de menuopdrachten Beeld > Raster om de rasterweergave in- of uit te schakelen.

Rastersnap gebruiken

Het gebruik van de rastersnap is onafhankelijk van de rasterweergave.

  1. Kies de menuopdracht Opties > Rastersnap om de rastersnapfunctie in- of uit te schakelen.

    Wanneer de rastersnap actief is, worden alle volgende acties binnen de rasterpunten uitgevoerd.

    In de statusbalk geeft de tekst "AAN" of "UIT" voor de rastergrootte aan of de rastersnap is in- of uitgeschakeld.

Uitlijnen op raster

Met deze functie kunt u objecten die zonder het gebruik van een raster zijn getekend naderhand aanpassen aan een rasterinstelling. Wanneer u het gebruik van rastersnap naderhand inschakelt, kan het zijn dat eerder getekende objecten niet meer toegankelijk zijn omdat deze niet op een rasterpunt liggen.

  1. Selecteer deze objecten en kies de menuopdrachten Bewerken > Overig > Uitlijnen op raster.

    De geselecteerde objecten worden opnieuw uitgelijnd (d.w.z verschoven) zodat al hun belangrijke punten (zoals beginpunt van een lijn, eindpunt van een boog etc.) op het raster liggen.

Zie ook