Deze functionaliteit is alleen in bepaalde modulepakketten beschikbaar. Info / Copyright

Layers: Principe

Alle elementen worden in EPLAN aan de verschillende layers toegekend. Dit betreft zowel eenvoudige grafische elementen alsmede grafische symbolen, autoconnecting-lijnen, eigenschapsplaatsingen, speciale teksten en andere tekstelementen. In het layerbeheer kan voor elke layer worden ingesteld of deze moet worden weergegeven en / of afgedrukt, of de teksten die zich op deze layer bevinden moeten worden voorzien van een tekstkader en of de elementen die daaraan zijn toegekend kunnen worden bewerkt.

In EPLAN zijn er twee mogelijkheden om bepaalde elementen voor weergave op het scherm of bij het afdrukken te verbergen: u kunt een layer of een element als zichtbaar of onzichtbaar aanduiden. Hiervoor zijn in de vervolgkeuzelijst Onzichtbaar voor het betreffende element de instelmogelijkheden (Uit layer), "Ja" en "Nee" beschikbaar. Houd er rekening mee dat als u een element als zichtbaar of onzichtbaar aanduidt, de instelling van de layer hierdoor wordt overschreven!

Met de betreffende instellingen kunt u de onzichtbare elementen opnieuw weergeven of afdrukken (Opties > Instellingen > Gebruiker > Grafische bewerking > 2D). Voor onzichtbare elementen is een eigen kleurinstelling beschikbaar, zodat u kunt herkennen welke zichtbare elementen eigenlijk "onzichtbaar" zijn.

Layernaam en -beschrijving

Layers hebben een layernaam en een layerbeschrijving. De layernaam moet eenduidig zijn; deze identificeert een layer in EPLAN. De namen en beschrijvingen van de standaard layers in EPLAN kunnen niet worden gewijzigd.

Op basis van de layerbeschrijving wordt de boomweergave gegenereerd. Punten binnen de layerbeschrijving worden als substructuur beschouwd en vormen een sublayer in de boomstructuur. De bovenste knooppunten in de boomstructuur heten standaard: "Grafisch", "Grafisch symbool", "Eigenschapsplaatsing", "Speciale teksten" en "3D-grafische weergave".

Beheer van de layers

Layers worden per project beheerd, d.w.z. de eigenschappen van een layer worden afgeleid van het betreffende project. Wanneer meerdere grafische editors worden geopend, kan dit bijvoorbeeld betekenen dat Layer 1 in de grafische editor 1 (Project 1) zichtbaar, en in de grafische editor 2 (Project 2) onzichtbaar is.

Voor grafische elementen, grafische symbolen, teksten etc. zijn in EPLAN corresponderende layers vooringesteld. Een afzonderlijk element (bijvoorbeeld een bepaalde tekst) kan op de projectpagina's via het dialoogvenster Eigenschappen aan een willekeurige layer worden toegekend. De weergave en afdrukweergave van alle layers is vrij instelbaar.

Layers worden intern via hun ID-nummer geïdentificeerd. De ID-nummers van layers kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt als layers via tijdelijke aanduiding-objecten worden toegekend. Bij de standaard layers wordt het ID-nummer in de layernaam weergegeven. Zo heeft de layer EPLAN100, Grafisch.Algemeen het ID-nummer 100. Gebruikergedefinieerde layers krijgen ID-nummers vanaf 1000. Het ID-nummer van een gebruikergedefinieerde layer kan worden bepaald door de layerconfiguratie te exporteren en in het configuratiebestand voor de betreffende layer de waarde van de invoer "A1426" te zoeken, bijvoorbeeld A1426="1000".

DXF- / DWG-export en -import

Bij de DXF- / DWG-export van pagina's worden alleen de namen van de layers en niet de layerbeschrijvingen geëxporteerd.

Als bij de DXF- / DWG-import de layers van de DXF- / DWG-bestanden als standaard EPLAN-layers worden herkend, worden deze standaard layers toegekend aan de geïmporteerde layers en worden zo opnieuw de EPLAN-specifieke beschrijvingsteksten gemaakt. Als een layer bij de import niet wordt herkend, wordt deze in het layerbeheer voor het betreffende project gegenereerd.

Als ondersteuning van de layersynchronisatie bij de export en import kunt u gebruik maken van het tabblad Layers in de DXF-/DWG instellingen (Opties > Instellingen > Gebruiker > Interfaces > DXF- / DWG-export en -import). Hier kunt u aan de standaard EPLAN-layers en aan de zelfgedefinieerde projectlayers CAD-namen toekennen. Hierdoor kunt u bijvoorbeeld bij de export de namen van de standaard EPLAN-layers in de DXF- / DWG-bestanden vervangen door de in de AutoCAD gebruikte layernamen.

Behandeling van schemasymbolen

Een schemasymbool bestaat doorgaans uit een symbool (met grafische elementen) en een set van eigenschapsplaatsingen (tekstelementen) die het symbool labelen. Omdat de in het schema gerefereerde schemasymbool geen eigen layer heeft, kan het niet als geheel worden weergegeven of verborgen.

De afzonderlijke grafische elementen waaruit een symbool bestaat, bevinden zich standaard in één layer. Daarbij gaat het om de layer EPLAN300 voor algemene grafische symbolen. Het is echter ook mogelijk dat grafische elementen over verschillende layers zijn verdeeld. Zo kunt u in een symbool verschillende kleuren, lijntypen en lijndiktes gebruiken. De afzonderlijke elementen kunnen via het layerbeheer projectoverkoepelend worden gewijzigd en worden weergegeven of verborgen.

Voor enkele speciale elementen (zoals apparaatkasten, structuurkasten, afschermingen, kabeldefinitielijnen, diameterdefinities etc.) wordt i.p.v. een symbool slechts één grafische element gebruikt. Het betreffende grafische element kan via een corresponderende layer (bijvoorbeeld EPLAN305; Grafisch symbool.Apparaatkasten) in het layerbeheer worden weergegeven of verborgen. Ook tekstelementen zoals functie- of speciale teksten kunnen via het layerbeheer worden weergegeven of verborgen.

Zie ook