Deze functionaliteit is alleen in bepaalde modulepakketten beschikbaar. Info / Copyright

Contouren maken

Bij het maken van een contour wordt het dialoogvenster Contoureigenschappen - <Contournaam> geopend waarin u de belangrijkste eigenschappen van de nieuwe contour definieert. (Dit dialoogvenster kan echter ook achteraf nog voor een geopende contour worden opgeroepen zodat u te allen tijde de eigenschappen kunt bewerken.)

Voorwaarde:

U hebt een project geopend.

  1. Kies de volgende menuopdrachten: Hulpprogramma's > Stamgegevens > Contour (...) > Nieuw
  2. In het dialoogvenster Contour maken kiest u het station en de directory waarin de nieuwe contour moet worden opgeslagen.
  3. Voer in het veld Bestandsnaam een duidelijke naam voor de contour in.

    De vervolgkeuzelijst Bestandstype is standaard ingesteld op het contourtype ("Contour-extrusie" of "Contour-NC-recordgenerering") dat u via de betreffende menuopdracht hebt gekozen. Deze eigenschap kan naderhand niet meer worden gewijzigd.
  4. In het veld Pad kiest u de snelmenuopdracht Standaard, wanneer u de standaardinstelling voor station en directory wilt herstellen. (De standaard directory is de programmaspecifieke standaardinstelling <Programmastation>:\<Programmadirectory>\Macro's\<Bedrijfskenmerk> of de onder de menuopdrachten Opties > Instellingen > Gebruiker > Beheer > Directory's voor macro's gemaakte instelling.)
  5. Klik op [Opslaan].
  6. In het dialoogvenster Contoureigenschappen - <Contournaam> selecteert u in de vervolgkeuzelijst Categorie welke eigenschappen in de lijst daaronder moeten worden weergegeven.
  7. Definieer de waarden voor de eigenschappen door een waarde in te voeren of te overschrijven of door een standaard waarde in een vervolgkeuzelijst te selecteren. U kunt ook een speciaal dialoogvenster openen waarin u aanvullende gegevens kunt opnemen.
  8. Klik op [OK].

    De nieuwe contour wordt overeenkomstig uw instellingen opgeslagen (de bestandsextensie is afhankelijk van het contourtype) en in de contoureditor weergegeven.

    Het nulpunt van het coördinatensysteem wordt door een rode cirkel aangeduid. U kunt het nulpunt desgewenst verplaatsen.

Indien nodig kunt u de contour tijdens de bewerking laten controleren om snel onjuiste instellingen te ontdekken en deze direct te corrigeren.

Tip:

U kunt bestaande contouren via slepen & neerzetten invoegen door een geselecteerde contour vanuit de Windows Verkenner naar het navigatorvenster Pagina's - <Projectnaam> van uw project te slepen.

Zie ook