Om de functies van de beveiligde apparaten bij de schemabewerking te gebruiken, moet aan alle functies van een te beveiligen onderdeel de eigenschap Apparaatbeveiliging zijn toegewezen. Via een controleprocedure kan worden gecontroleerd of een onderdeel zowel beveiligde als niet-beveiligde functies bevat.
Functies verwijderen
Beveiligde functies kunnen niet volledig uit het project worden verwijderd; alleen de plaatsing ervan kan worden verwijderd:
- Als u een geplaatste, beveiligde functie in de grafische editor verwijdert, wordt alleen de plaatsing verwijderd. Beveiligde functies blijven na het verwijderen als niet-geplaatste functies in het project en in de materiaallijst behouden.
- In de navigatorvensters kunnen (geplaatste of niet-geplaatste) beveiligde functies niet worden verwijderd. In het menu Bewerken of in het snelmenu is de menuopdracht Verwijderen voor beveiligde functies uitgeschakeld.
Functies afboeken en toewijzen
In het dialoogvenster ODC-selectie kunnen functies niet bij een beveiligde functie worden afgeboekt. Ook het toewijzen van een onderdeelcode / functie aan een beveiligde functie in de grafische editor is niet mogelijk. De doelfunctie moet altijd een niet-beveiligde functie zijn.
Als de bronfunctie de eigenschap Apparaatbeveiliging heeft, worden de schrijfbare eigenschappen van de bronfunctie (samen met de eigenschap Apparaatbeveiliging) volledig aan de doelfunctie overgedragen en wordt de bronfunctie vervolgens verwijderd.
Acties in de grafische editor
Bij acties in de grafische editor zoals het verplaatsen of invoegen van andere functies waarbij een ODC-overname mogelijk is, wordt de oorspronkelijke volledige ODC van beveiligde functies niet gewijzigd. Als een dergelijke actie bij een beveiligd onderdeel wordt toegepast, worden de identificerende onderdeelcodes van alle schemasymbolen op de betreffende pagina tegen een ODC-wijziging beveiligd.
Zie ook