Deze functionaliteit is alleen in bepaalde modulepakketten beschikbaar. Info / Copyright

Dialoogvenster Layerbeheer - <Projectnaam>

In dit dialoogvenster kunt u voor een project de eigenschappen van de standaard EPLAN-layers bekijken en wijzigen. Daarnaast kunt u eigen layers maken of verwijderen alsmede de configuratie van het layerbeheer exporteren of importeren. In de titelbalk van het dialoogvenster wordt de naam van het huidige project weergegeven.

Het dialoogvenster kan als een navigator aan willekeurige andere gebruikersinterface-elementen worden gedockt. Wijzigingen in het dialoogvenster worden direct opgeslagen.

Opmerking:

Voordat u voor een project de instelling van het layerbeheer wijzigt, moet u eerst een configuratiebestand exporteren. Op deze manier hebt u de standaardinstellingen opgeslagen en kunt u de standaard waarden voor de layers via een import later weer herstellen.

Overzicht van de belangrijkste dialoogvensterelementen:

Boom:

In de boomweergave worden de layers in een hiërarchische structuur weergegeven. Deze structuur wordt uit de layerbeschrijving gegenereerd.

Wanneer u een of meerdere niveaus of knooppunten markeert, wordt de weergave van de niveaus in de tabel dienovereenkomstig gefilterd.

Tabel:

In de tabel worden alle in de boom geselecteerde layers weergegeven. Dubbelklik op de betreffende kolomkoptekst om de layers in op- of aflopende volgorde te sorteren.

Een meervoudige selectie van layers is zowel in de boom als in de tabel mogelijk. Afhankelijk van het type layer bevat de tabel de volgende eigenschappen:

Layer:

Hier wordt de naam van de EPLAN-layer weergegeven. De namen van de standaard layers kunnen niet worden gewijzigd.

Bij het maken van eigen layers wordt hier automatisch een naam ingevoerd (NIEUWE_LAYER_1, NIEUWE_LAYER_2 etc.). Deze namen kunt u later wijzigen. De layernaam moet voor elke layer eenduidig zijn. Layernamen mogen maximaal 255 tekens bevatten. Daardoor zijn ze compatibel met CAD-programma's.

Beschrijving:

Hier wordt een beschrijving van de EPLAN-layer weergegeven. Beschrijvingen van layers mogen meerdere keren voorkomen. Uit de layerbeschrijving wordt de boomweergave in het linker deel van het dialoogvenster gemaakt. Teksten na een punt binnen de layerbeschrijving worden als substructuur beschouwd. De beschrijvingen van de standaard EPLAN-layers kunnen niet worden gewijzigd.

Bij het maken van eigen layers wordt de beschrijving van de geselecteerde layer of – als er een knooppunt is geselecteerd – van de eerste layer onder het knooppunt overgenomen. Deze layerbeschrijvingen kunt u later ook wijzigen. Het is tevens mogelijk de beschrijvingen van de gebruikergedefinieerde layers te vertalen. Om ervoor te zorgen dat het layerbeheer bij de automatische vertaling in acht wordt genomen, moet in de projectinstellingen voor de vertaling in het bereik "Project" het selectievakje voor de eigenschap Layer: Beschrijving zijn ingeschakeld.

Lijntype:

Hier wordt het lijntype aangegeven waarmee elementen op het betreffende layer worden weergegeven. Selecteer een van de mogelijke lijntypen in de vervolgkeuzelijst.

Patroonlengte:

Hier geeft u voor onderbroken lijnen de lengte aan waarna zich het lijnpatroon herhaalt. Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst, of geef handmatig een decimale waarde op.

Lijndikte:

Hier geeft u aan hoe dik de lijnen voor elementen op de betreffende layer moeten worden getekend. Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst, of geef handmatig een decimale waarde op.

Kleur:

Hier wordt de kleur aangegeven waarmee elementen op het betreffende layer worden weergegeven. Via [...] opent u het dialoogvenster voor de kleurenselectie en kunt u een andere kleur selecteren.

Transparantie:

Voor 3D-layers voert u hier een transparantiegraad in. Een waarde van 100% betekent dat componenten volledig doorzichtig zijn.

Tekengrootte:

Hier geeft u aan in welke grootte eigenschapsteksten van de betreffende layer worden weergegeven. Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst, of geef handmatig een decimale waarde op.

Uitlijning:

Hier geeft u aan met welke uitlijning eigenschapsteksten van de betreffende layer worden weergegeven. Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst.

Hoek:

Hier geeft u aan met welke hoek eigenschapsteksten van de betreffende layer worden weergegeven. Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst, of geef handmatig een decimale waarde op.

Rij-afstand:

In dit veld definieert u de verticale afstand tussen de tekstregels (rijen), d.w.z. de afstand van de onderkant van een tekstregel tot de volgende onderkant. De rijafstand is afhankelijk van het gekozen lettertype. Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst of geef handmatig een waarde op. Daarbij komt de waarde "1" overeen met een enkele rijafstand, de waarde "2" met een dubbele rijafstand etc. De enkele rijafstand bedraagt 1,9 keer de tekengrootte (hoogte van de hoofdletter "M").

Alinea-afstand:

Hier definieert u de verticale afstand tussen twee gedockte eigenschappen die zich binnen een gemeenschappelijke groep voor de weergave bevinden. Selecteer een waarde in de vervolgkeuzelijst, of geef handmatig een decimale waarde op.

Opmerking:

Houd er rekening mee dat bij gedockte teksten de ingestelde rij-afstand bij de alinea-afstand wordt opgeteld.

Tekstkader:

Geef in deze vervolgkeuzelijst aan of teksten of onderdeelcodes die op de betreffende layer aanwezig zijn met een kader moeten worden omgeven en of dit rechthoekig, ellipsvormig of ovaal moet zijn. Daarbij richt de grootte van het kader zich naar de tekst. Wanneer u de instelling Nee kiest, worden voor teksten of onderdeelcodes op deze layer geen tekstkaders weergegeven.

Zichtbaar:

Schakel dit selectievakje in als de elementen die op de betreffende layer aanwezig zijn in de grafische editor moeten worden weergegeven. Als het selectievakje is uitgeschakeld, worden deze elementen verborgen.

Opmerking:

In EPLAN hebt u de mogelijkheid onzichtbare elementen weer op het scherm te laten weergeven. Schakel hiervoor in de instellingen het selectievakje Onzichtbare elementen weergeven (Opties > Instellingen > Gebruiker > Grafische bewerking > 2D) in. In deze gebruikersinstellingen kunt u bovendien een speciale kleurinstelling voor onzichtbare elementen definiëren.

Afdrukken:

Schakel dit selectievakje in als de elementen die op de betreffende layer aanwezig zijn bij het afdrukken moeten worden weergegeven. Als het selectievakje is uitgeschakeld, worden deze elementen niet afgedrukt.

Vergrendeld:

Dit selectievakje is alleen van belang voor de DXF- / DWG-import en -export. In AutoCAD kunnen bepaalde layers voor bewerking worden vergrendeld. Bij de import van een vergrendelde layer wordt dit selectievakje automatisch ingeschakeld. De layer kan echter wel in EPLAN worden bewerkt. Bij de export van layers bepaalt u met dit selectievakje of de toegekende layers voor de bewerking in AutoCAD zijn vergrendeld.

Achtergrond:

Schakel dit selectievakje in als de elementen die op de betreffende layer aanwezig zijn op de achtergrond moeten worden weergegeven. Elementen op een dergelijk ingestelde layer liggen altijd helemaal onderaan, dus ook achter de autoconnecting-lijnen. Op deze manier kan bijvoorbeeld een ingevoegd afbeeldingsbestand of een geïmporteerd DXF- / DWG-bestand als achtergrondafbeelding worden gedefinieerd. De elementen kunnen alleen worden bewerkt als de optie Achtergrond bewerken is ingeschakeld.

Het selectievakje is standaard ingeschakeld voor de layer EPLAN705, Grafisch.Achtergrondafbeelding.

Schaalbaar:

Schakel dit selectievakje in als de schaal van de elementen op deze layer moet worden aangepast wanneer de layer wordt verschaald (in een andere schaal wordt weergegeven). Een dergelijke verschaling kan bijvoorbeeld optreden als u de paginaschaal wijzigt, of als u een macro op een pagina invoegt die een andere paginaschaal heeft dan de schaal die bij het maken van de macro is gebruikt. Bij het verschalen worden de lijndikte, patroonlengte en tekengrootte van lijnen, teksten en bematingen (teksten en pijlen) aangepast.

3D-layer:

Schakel dit selectievakje in als deze layer in layoutruimtes moet worden geselecteerd en gebruikt. Voor layers onder het knooppunt "3D-grafische weergave" is het selectievakje standaard ingeschakeld.

Werkbalk:

Op de werkbalk boven de tabel zijn de volgende knoppen beschikbaar:

Knop

Betekenis

(Nieuw)

Genereert een nieuwe layer.

(Verwijderen)

Verwijdert de geselecteerde layers. Layers die in het project worden gebruikt en standaard EPLAN-layers kunnen niet worden verwijderd.

(Zoeken)

Maakt het mogelijk om te zoeken naar alle layers die in het project voorkomen en de vindplaatsen gericht te bewerken.

(Layertoekenning wijzigen)

Maakt het mogelijk om aan geselecteerde objecten in een bronlayer een instelbare doellayer toe te wijzen. Om de objecten te definiëren die aan een andere layer moeten worden toegewezen, zijn er de volgende selectiemogelijkheden:

  • Objecten in de zoekresultatenlijst
  • Gehele project
  • Gehele pagina
  • Geselecteerde objecten op een pagina
  • Gehele layoutruimte
  • Geselecteerde objecten in een layoutruimte.

(Importeren)

Opent het dialoogvenster Layerimport. Hiermee kan een layer-configuratiebestand worden geïmporteerd.

(Exporteren)

Opent het dialoogvenster Layerexport. Hiermee kan een layer-configuratiebestand worden geëxporteerd.

Snelmenu:

Het snelmenu stelt - afhankelijk van het veldtype (bijv. datum, hele getallen, meertalig) - menuopdrachten ter beschikking, waarmee u afhankelijk van de situatie bijvoorbeeld de weergave van tabellen kunt beïnvloeden of de waarden in velden kunt bewerken. Een overzicht van deze snelmenuopdrachten vindt u in de paragraaf Snelmenuopdrachten.

Zie ook