Bij elke functie zijn er twee eigenschappen voor de nummering met PLC-gegevens:
- Met PLC-gegevens genummerd
- Nummering met PLC-gegevens voortzetten na deze functie.
De eigenschap "Met PLC-gegevens genummerd" geeft aan of de ODC (of de klemmen- of stekercontactcode ) door de nummering met PLC-gegevens is gewijzigd. Deze wordt bij de nummering automatisch toegekend, maar kan ook handmatig worden toegewezen.
Bij de ODC-, klemmen- of stekercontactnummering kunt u dan functies met deze eigenschap naar keuze meenummeren of van de nummering uitsluiten.
U nummert de klemmen van een klemmenstrook door te nummeren met PLC-gegevens. Daarbij worden drie van de vijf klemmen van de strook genummerd omdat deze rechtstreeks met de PLC-aansluitingen zijn verbonden. Vervolgens nummert u alle vijf klemmen met de normale klemmennummering.
Wanneer u de klemmen die met PLC-gegevens zijn genummerd wilt meenummeren, worden alle klemmen opnieuw genummerd en worden de klemmencodes waaraan door de nummering PLC-gegevens zijn toegekend, verwijderd.
Wilt u de klemmencodes waaraan door de nummering PLC-gegevens zijn toegekend behouden, dan moet u bij de normale klemmennummering functies die door de PLC-nummering zijn gewijzigd van de nummering uitsluiten.
Als bij een functie het einde van de nummering (overeenkomstig de ingestelde omvang) is bereikt, maar u ook de functies die met deze functie zijn verbonden wilt nummeren, geeft u dit aan via de eigenschap Nummering met PLC-gegevens voortzetten na deze functie. De instelling geldt voor elke groep en voor elke omvang. Na de functie geldt dezelfde omvang als daarvoor.
Bij PLC-aansluitingen is er bovendien de eigenschap Nummering met PLC-gegevens voorkomen. Als deze eigenschap bij een PLC-aansluiting is ingesteld, worden functies die met deze PLC-aansluiting zijn verbonden niet genummerd. De instelling geldt voor elke groep en voor elke omvang.
Zie ook