Symbolen hebben een grafisch teken, aansluitingen en een tijdelijke aanduiding (met formattering en positie) voor onderdeelcodes, aansluitcode, aansluitbeschrijving, kruisverwijzing en overige eigenschappen. Daarbij wordt de logica van het symbool opgeslagen in de functiedefinitie. Het symbool verwijst hiernaar.
De volgende symbooleigenschappen zijn identificerend:
- Symboolnummer: het symboolnummer bepaalt de positie van het symbool in de symboolbibliotheek. Dit nummer wordt alleen gebruikt voor interne, verwerkingsspecifieke doeleinden en is uniek voor de betreffende symboolbibliotheek. Via het symboolnummer worden de symbolen intern geadresseerd.
- Symboolnaam: de symboolnaam, die met de ODC moet beginnen, maakt het mogelijk de symbolen eenvoudig te identificeren en kan bovendien als zoekcriterium worden gebruikt bij het selecteren van symbolen.
- Aansluitcode: de aansluitcode is het doorlopende aansluitnummer bij het symbool. Daardoor kan iedere aansluiting eenduidig worden geïdentificeerd. Daarbij liggen de logische gegevens van de aansluitingen opgesloten in de functiedefinitie. Wordt er bijvoorbeeld een wisselcontact gemaakt, dan hebben de drie aansluitingen de nummers "1", "2" en "3". In de toekenningstabel van de functiedefinitie zijn onder "Wisselcontact" de betreffende logische gegevens voor de functie en voor de aansluitingen opgeslagen. Uit het standaardsymbool blijkt welke aansluiting de "basis" van het wisselcontact is.
- Aansluitbeschrijving: de aansluitbeschrijving is niet geschikt als identificatie voor het symbool aangezien deze alleen een extra beschrijving bevat. Deze kan daardoor meer dan één keer voorkomen.
Zie ook