U hebt een project geopend.
- U hebt een symbool in de grafische editor ingevoegd of in een navigator een nieuwe functie gegenereerd.
- U hebt in de grafische editor of in een navigator een functie geselecteerd. Bewerken > Eigenschappen.
Kies in het dialoogvenster Eigenschappen <...> het tabblad Weergave. U hebt minimaal één gebruikergedefinieerde eigenschapsgroepering gemaakt en deze onder een naam opgeslagen. Klik op de knop (Exporteren) op de werkbalk boven de vervolgkeuzelijst.
In dit dialoogvenster exporteert u de opgeslagen, gebruikergedefinieerde eigenschapsgroeperingen van een bepaalde symboolvariant.
Overzicht van de belangrijkste dialoogvensterelementen:
Beschikbare eigenschapsgroeperingen:
In dit veld worden de opgeslagen, gebruikergedefinieerde eigenschapsgroeperingen weergegeven van de symboolvarianten die in het dialoogvenster Eigenschappen <...> zijn geselecteerd. Schakel de selectievakjes in voor de eigenschapsgroeperingen die u wilt exporteren.
Geef in dit veld het bestandspad en de bestandsnaam voor het exportbestand op. Het exportbestand heeft de bestandsextensie *.emc.
Via de snelmenuopdracht Padvariabele invoegen opent u het dialoogvenster Padvariabele selecteren, waaruit u een van de beschikbare padvariabelen kunt overnemen.
Opmerking:
Bij het exporteren van gebruikergedefinieerde eigenschapsgroeperingen voor een bepaalde symboolvariant en bij het exporteren van gebruikergedefinieerde eigenschapsgroeperingen voor het gehele project via de menuopdrachten Project > Organiseren > Eigenschapsgroeperingen exporteren worden de exportbestanden standaard in dezelfde directory ($(EPLAN_DATA)\Xml\<Bedrijfskenmerk) en met de bestandsextensie *.emc opgeslagen. Om de gegenereerde bestanden van elkaar te kunnen onderscheiden, dient u verschillende bestandsnamen te gebruiken.
Zie ook