Deze functionaliteit is alleen in bepaalde modulepakketten beschikbaar. Info / Copyright

Onderdeeleigenschappen bewerken

Voorwaarde:

U hebt het eigenschappendialoogvenster voor een schemasymbool / functie geopend, bijvoorbeeld via de menuopdrachten Bewerken > Eigenschappen.

Op het tabblad <Functiecategorie> van het dialoogvenster Eigenschappen <...> definieert u de eigenschappen van de geselecteerde functie. Het tabblad heeft de naam van de functiecategorie van de betreffende functiedefinitie, bijvoorbeeld "Motor", "Maakcontact", "Smeltzekering" etc. De belangrijkste eigenschappen geeft u op in de velden bovenin het tabblad, bijvoorbeeld de weergegeven of de volledige ODC, de aansluitcode, de functietekst etc. In de tabel van het groepsveld Eigenschappen kunt u andere eigenschappen definiëren.

Tips:

Eigenschapsconfiguratie definiëren

Bij de configuratie van eigenschappen voor de eigenschappentabel wordt onderscheid gemaakt tussen voorgedefinieerde groepen eigenschappen (categorie "Gegevens", "Instellingen" etc.) en zelf samengestelde groepen (categorie "Gebruikergedefinieerd"). Hierna wordt de configuratie van voorgedefinieerde groepen beschreven.

Voorwaarde:

U hebt het eigenschappendialoogvenster voor een schemasymbool / functie geopend. Het tabblad <Functiecategorie> staat op de voorgrond.

  1. Selecteer in de lijst Categorie een van de voorgedefinieerde categorieën ("Gegevens", "Instellingen" etc.).
  2. Kies in de tabel Eigenschappen de snelmenuopdracht Configureren.

    In het dialoogvenster Eigenschappen configureren worden alle eigenschappen weergegeven die op dit moment in de tabel worden weergegeven. De weergave is afhankelijk van de geselecteerde categorie.
  3. Klik op (Nieuw) om een eigenschap aan de eigenschapsconfiguratie toe te voegen.
  4. Selecteer in het vervolgdialoogvenster Eigenschapselectie de gewenste eigenschap.
  5. Bepaal met de pijlknoppen in welke volgorde de eigenschappen worden weergegeven.
  6. Schakel de selectievakjes in voor de eigenschappen die voor alle gelijksoortige functies in het dialoogvenster Eigenschappen <...> moeten worden weergegeven.
  7. Klik op [OK].

    De instellingen worden gebruikerspecifiek opgeslagen.

    Eigenschappen waarvoor het selectievakje is ingeschakeld, worden altijd weergegeven als het dialoogvenster opnieuw wordt opgeroepen, ook als deze leeg zijn.

    Eigenschappen waarvoor het selectievakje is uitgeschakeld, worden weergegeven als deze zijn gevuld. Daarbij geldt de volgorde die daarvoor is gedefinieerd.

Opmerkingen:

Zie ook