Voor hoofdfuncties is de eigenschap Niet-geplaatste nevenfuncties bij de hoofdfunctie beheren beschikbaar. Als deze eigenschap bij een hoofdfunctie is geactiveerd, worden de bijbehorende niet-geplaatste nevenfuncties samen met de hoofdfunctie beheerd. Dat wil zeggen dat bij het kopiëren en invoegen van de hoofdfunctie de niet-geplaatste nevenfuncties worden meegekopieerd en ingevoegd en ook automatisch worden hernoemd; dit gedrag is dus vergelijkbaar met dat bij functiesjablonen. Als de hoofdfunctie wordt verwijderd, worden ook de bijbehorende niet-geplaatste nevenfuncties verwijderd. Bij nevenfuncties geeft deze eigenschap de waarde van de bijbehorende hoofdfunctie aan.
Hierdoor kunnen bijvoorbeeld alle functies van een onderdeel in een macro of in een kopie worden opgeslagen – ook als alleen de hoofdfunctie in het schema is geplaatst.
De eigenschap kan zowel apart als in combinatie met de apparaatbeveiliging worden gebruikt.
Gedrag bij het afboeken en toewijzen
Het gedrag van niet-geplaatste nevenfuncties bij het afboeken en toewijzen hangt af van het feit of de eigenschap Niet-geplaatste nevenfuncties bij de hoofdfunctie beheren bij de bronfunctie en / of bij de doelfunctie is geactiveerd.
Geactiveerde eigenschap Niet-geplaatste nevenfuncties bij de hoofdfunctie beheren |
Gedrag bij het afboeken en toewijzen |
---|---|
Bij de bronfunctie en doelfunctie |
De bronfunctie neemt de niet-geplaatste nevenfuncties mee. De niet-geplaatste nevenfuncties van het doel worden samen met de hoofdfunctie verwijderd. |
Alleen bij de bronfunctie |
De bronfunctie neemt de niet-geplaatste nevenfuncties mee. De niet-geplaatste nevenfuncties van het doel blijven behouden. |
Alleen bij de doelfunctie |
De bronfunctie neemt geen niet-geplaatste nevenfuncties mee. De niet-geplaatste nevenfuncties van het doel worden samen met de hoofdfunctie verwijderd. |
Zie ook