U hebt een project geopend. Opties > Instellingen > Projecten > "Projectnaam" > Onderdelen > PLC. In het dialoogvenster Instellingen: PLC klikt u naast het veld PLC-specifieke instellingen op [...]. In het dialoogvenster Instellingen: PLC-specifiek kiest u het tabblad Adressen.
Op dit tabblad definieert u de kenmerken en gegevenstypen voor elke in- en uitgang. Verder bepaalt u het signaaltype van de in- en uitgangen. EPLAN zoekt vervolgens in het schema naar gegevens die overeenstemmen met de ingevoerde kenmerken en gegevenstypen, en bouwt de I/O-lijst op zoals u deze hebt gedefinieerd.
Overzicht van de belangrijkste dialoogvensterelementen:
Adressering:
Ingangen en uitgangen kunnen als volgt worden geadresseerd:
- Per bit
- Per byte (8 bits)
- Per woord (2 bytes of 16 bits)
- Per dubbelwoord (4 bytes of 32 bits)
- Per langwoord (8 bytes of 64 bits).
Voor elk van deze adresseringstypen kunnen aparte instellingen worden gedefinieerd.
Hier kunt u aan de gegevenstypen een kenmerk toekennen. Het kenmerk kan bestaan uit één of meerdere kenletters en / of kencijfers. Met deze kenmerken kan EPLAN de PLC-in- en -uitgangen in het schema identificeren. Bovendien wordt het kenmerk bij de import van I/O-lijsten gebruikt voor het filteren van de invoeren.
Toewijzing van kenmerken:
Kenmerk bestaat uit |
PLC-ingang |
PLC-uitgang |
---|---|---|
Kenletters |
E 3.1 |
A 4.5 |
Kencijfers |
|
|
Hier kunt u aan het adresseringstype bepaalde gegevenstypen toekennen. U kunt handmatig een invoer opgeven of er een selecteren in de vervolgkeuzelijst. Zinvolle invoeren zijn:
-
BOOL -
BYTE -
WORD -
DWORD -
LWORD .
Daarnaast zijn de invoeren
Geef in de vervolgkeuzelijst aan of het om een digitale of een analoge in- of uitgang gaat.
Geef hier de stapgrootte op die wordt gebruikt bij het nummeren van de PLC-adressen.
Zie ook
Dialoogvenster Instellingen: PLC-specifiek