De uit te voeren functies worden in een script met attributen aangegeven. In scripts kunnen de volgende attributen worden gebruikt:
Attribuut |
Beschrijving |
---|---|
Start |
Wordt gebruikt om de uit te voeren functie in een script aan te geven. Zodra het script wordt uitgevoerd, wordt deze functie opgeroepen. De functie kan ook parameters bevatten. |
DeclareAction |
Wordt gebruikt om de uit te voeren functie in een script aan te geven, als de functie van dit script in het systeem als actie moet worden aangemeld. |
DeclareEventHandler |
Als de functie in een script moet reageren op gebeurtenissen in het systeem, moet de functie met dit attribuut worden aangegeven. |
DeclareMenu |
Wordt gebruikt om de uit te voeren functie in een script aan te geven, als de functie van dit script als menuopdracht moet worden toegevoegd. |
DeclareRegister |
Als een nieuw scriptbestand aan EPLAN moet worden toegevoegd, wordt deze functie opgeroepen. |
DeclareUnregister |
Als een nieuw scriptbestand uit EPLAN moet worden verwijderd, wordt deze functie voor het verwijderen opgeroepen. |
Zie ook