Deze functionaliteit is alleen in bepaalde modulepakketten beschikbaar. Info / Copyright

Instellingen: Werkwijze

In EPLAN definieert u de instellingen afzonderlijk voor de categorieën Project, Gebruiker, Station en Bedrijf. Alle instellingen worden onafhankelijk van de categorie op een centrale plaats in het programma gedefinieerd of gewijzigd en in aparte databanken met de bestandsextensie .xdb beheerd. De toegang tot deze databanken vindt plaats via een apart bestand met de bestandsextensie .xlk. De individuele databanken en toegangsbestanden worden opgeslagen in de gemeenschappelijke configuratiedirectory CFG van het lokale station of in netwerken op een serverstation.

Opmerking:

U kunt veel van de instellingen ook via een apart modulespecifiek instellingendialoogvenster bereiken. De instellingen die daar worden aangebracht, zijn echter lokaal geldig. De betreffende algemene instellingen (die voor het hele project gelden) worden overschreven.

Projectspecifieke instellingen

Met de projectspecifieke instellingen definieert u alle eigenschappen van een project. De projectspecifieke instellingen zijn onderverdeeld op basis van elektrotechnische functies.
U kunt alle projectinstellingen in één dialoogvenster definiëren, ook als de instellingen voor verschillende modulen gelden.

Voor de projectspecifieke instellingen worden in het programma standaardinstellingen aangegeven, die u kunt wijzigen en samen met het project kunt opslaan. Als u of een andere gebruiker het project opent, worden deze projectspecifieke instellingen geladen. Het maakt daarbij niet uit op welk werkstation de betreffende gebruiker werkt. De gebruikerspecifieke instellingen worden beheerd in een databank met de naam PROJECT.<Programmaversie>.xdb. De toegang tot deze databank verloopt via het bestand PROJECT.<Programmaversie>.xlk.

Gebruikerspecifieke instellingen

Via de gebruikerspecifieke instellingen definieert u de werkomgeving van een gebruiker. Daarbij kunt u de functionaliteit van het programma afstemmen op uw werkwijze of op die van een andere gebruiker.

Als een gebruiker zich onder zijn naam aanmeldt bij een werkstation en het programma start, wordt zijn gebruikersnaam uit het besturingssysteem ingelezen. De gebruikerspecifieke instellingen worden geladen, onafhankelijk van het werkstation waarop de gebruiker werkt.

Als meerdere gebruikers hetzelfde werkstation gebruiken, worden uitsluitend de instellingen van de betreffende gebruiker geladen.

De gebruikerspecifieke instellingen worden beheerd in een databank met de naam USER.<Programmaversie>.<Gebruikersnaam>.xdb. De toegang tot deze databank verloopt via het bestand USER.<Programmaversie>.<Gebruikersnaam>.xlk.

Stationspecifieke instellingen

Via de stationspecifieke instellingen definieert u de werkplek.
De werkplekinformatie wordt door het programma uit het besturingssysteem gelezen. De stationspecifieke instellingen worden beheerd in een databank met de naam STATION.<Programmaversie>.<Stationsnaam>.xdb. De toegang tot deze databank verloopt via het bestand STATION.<Programmaversie>.<Stationsnaam>.xlk.

De stationspecifieke instellingen worden opgeslagen op het werkstation. Elke gebruiker die op dit werkstation werkt, kan instellingen definiëren of wijzigen.

Bedrijfspecifieke instellingen

Via de bedrijfspecifieke instellingen definieert u de instellingen voor het gehele bedrijf en gelden voor alle werkstations.
De bedrijfspecifieke instellingen worden beheerd in een databank met de naam COMPANY.<Programmaversie>.<Bedrijfsnaam>.xdb. De toegang tot deze databank verloopt via het bestand COMPANY.<Programmaversie>.<Bedrijfsnaam>.xlk.
De bedrijfsinformatie wordt door het programma uit het besturingssysteem gelezen. Als u in het besturingssysteem een bedrijfsnaam hebt opgeslagen, wordt deze voor het bestand gebruikt. Als u in het besturingssysteem geen bedrijfsnaam hebt gedefinieerd, gebruikt het programma de naam COMPANY.Basic.xlk.

Zie ook