U hebt verbindingen in de grafische editor geopend of in het navigatorvenster Verbindingen - <Projectnaam> geselecteerd. Of u hebt één of meerdere pagina's of een project in het navigatorvenster Pagina's - <Projectnaam> geselecteerd. Projectgegevens > Verbindingen > Nummering > Coderen.
In dit dialoogvenster kunt u de verbindingsdefinitiepunten coderen die een verbindingscode kunnen bevatten.
Nadat u de menuopdracht hebt gekozen, worden eerst de verbindingen automatisch opnieuw gegenereerd.
Overzicht van de belangrijkste dialoogvensterelementen:
Selecteer een schema in de vervolgkeuzelijst, waarin de instellingen voor de verbindingsnummering worden gedefinieerd. Met [...] opent u het dialoogvenster Instellingen: Verbindingsnummering. Hier kunt u de instellingen voor de nummering definiëren en in een schema opslaan.
In deze tabel staan alle verbindingsgroepen die in de huidige instelling zijn gedefinieerd en waarvan het formaat een teller en / of subteller bevat. Voor deze groepen begint de teller met de opgegeven startwaarde en wordt er doorgeteld met de opgegeven stapgrootte. U kunt beide waarden in de tabel wijzigen.
Als voor een verbindingsgroep het selectievakje Groep is ingeschakeld, worden de tellers voor de verbindingsgroep gecombineerd. In dat geval zijn de startwaarde en stapgrootte voor alle tellers / subtellers van een groep gelijk.
Als het selectievakje is uitgeschakeld, kunt u voor elke teller / subteller aparte waarden voor startwaarde en stapgrootte opgeven.
De volgorde van de tellers wordt bepaald door de volgorde van de formaatgroepen in het dialoogvenster Instellingen: Verbindingsnummering (tabblad Code) en door de volgorde van de tellers in de groepen.
Opmerking:
Als stapgrootte is ook de waarde "0" toegestaan; in dat geval wordt de teller niet doorgeteld. De eerstvolgende vrije waarde wordt dan bepaald overeenkomstig de instelling in het veld Meervoudige codes vermijden.
In deze vervolgkeuzelijst definieert u bij welke verbindingsdefinitiepunten de code wordt overschreven:
- Alle: de codes van alle verbindingsdefinitiepunten die een verbindingscode kunnen bevatten, worden overschreven.
- Behalve "handmatig ingestelde": codes van verbindingen die de eigenschap Handmatig ingesteld hebben, worden niet overschreven. De codes van alle andere verbindingsdefinitiepunten die een verbindingscode kunnen bevatten, worden overschreven. Daarbij wordt de eigenschap Handmatig ingesteld van de verbinding gebruikt en niet van de verbindingsdefinitiepunten in de selectie.
- Geen: verbindingen die al een code hebben, blijven ongewijzigd en worden niet opnieuw gecodeerd. Alle overige verbindingen die een lege verbindingscode hebben of waarvan de code een of meerdere "?"-tekens bevat, krijgen een nieuwe verbindingscode.
Bij de instellingen Behalve "handmatig ingestelde" en Geen worden bestaande verbindingscodes overgenomen. Verbindingen die aan een bestaande omvang worden toegevoegd, nemen de verbindingscode van deze omvang over. Als er meerdere verbindingscodes voorkomen, wordt de grafisch eerste code gebruikt en worden de andere overschreven. Zo krijgen verbindingen met hetzelfde signaal bij het hernummeren ook dezelfde verbindingscode.
De verbindingsdefinitiepunten van verbindingen die door deze instelling van de verbindingsnummering worden uitgesloten, krijgen de verbindingscode van de daaronder liggende verbinding.
Opmerking:
Als u handmatig een verbindingsdefinitiepunt plaatst en hieraan de eigenschap Handmatig ingesteld toewijst, wordt aan de gehele verbinding de eigenschap Handmatig ingesteld toegewezen. De overige verbindingseigenschappen, dus ook de eigenschap Verbindingscode, worden echter door het grafisch eerste verbindingsdefinitiepunt aan de verbinding toegewezen.
In deze vervolgkeuzelijst definieert u of meervoudige codes zijn toegestaan. De volgende instellingen zijn mogelijk:
- Geen: meervoudige codes zijn altijd toegestaan.
- In de selectie: elke verbinding in de selectie krijgt een unieke verbindingscode. De verbindingscodes zijn alleen in de selectie uniek. In het project mogen dezelfde codes wel vaker voorkomen.
- In het gehele project: in het hele project mogen codes niet meer dan één keer voorkomen. Dat houdt in dat elke verbinding in het project een unieke verbindingscode krijgt.
- Per teller-terugzetbereik (structuur / pagina): codes mogen niet vaker voorkomen in het bereik dat voor het terugzetten van de teller is gedefinieerd. De verbindingscodes zijn alleen in het teller-terugzetbereik uniek. In het project mogen dezelfde codes wel vaker voorkomen. Het teller-terugzetbereik is alleen van invloed op de teller, maar niet op de subteller.
U hebt de instelling Per teller-terugzetbereik (structuur / pagina) gekozen en het teller-terugzetbereik zo gedefinieerd dat de teller bij een wijziging van de pagina wordt teruggezet. Dan zijn de verbindingscodes binnen een pagina uniek. Dezelfde structuurcodes mogen echter wel op verschillende pagina's voorkomen.
Als codes niet vaker mogen worden gebruikt, worden bij formaten met tellers of subtellers geen codes toegekend die al bestaan, maar worden tellers of subtellers doorgeteld (behalve in hetzelfde bereik in de selectie). Daarbij wordt rekening gehouden met alle verbindingscodes die in de selectie voorkomen en met codes die in dezelfde nummeringsprocedure in voorafgaande verbindingsgroepen zijn toegekend.
Als het formaat zowel tellers als subtellers bevat, wordt de teller doorgeteld als de subteller nog zijn laagste waarde heeft. Anders wordt de subteller doorgeteld.
In het volgende voorbeeld wordt voor de nummering de verbindingsgroep "Algemene verbindingen" met de omvang "Signaal" geselecteerd. Het formaat voor de verbindingscodes bevat een teller en een subteller, gescheiden door een punt. Bij de verbindingen tussen H1 en H2 en tussen H3 en H2 zijn reeds verbindingscodes beschikbaar. Nu moeten de verbindingen tussen H4 en H6 en tussen H5 en H6 worden genummerd. Daarbij wordt het hele schemagedeelte geselecteerd.
De verbinding tussen H4 en H6 wordt als 002.1 gecodeerd. Om er al een code 001.1 bestaat en hiervoor de subteller de laagst mogelijke waarde heeft (namelijk 1), wordt de teller doorgeteld.
De verbinding tussen H5 en H6 wordt als 002.3 gecodeerd. Omdat er al een code 002.2 bestaat, wordt de subteller doorgeteld.
Binnen een bereik zijn meervoudige codes toegestaan als het formaat dienovereenkomstig is gedefinieerd en als het volledige bereik in de selectie is opgenomen. Daarbij mogen de formaatelementen niet van de afzonderlijke verbinding komen.
In het volgende voorbeeld wordt voor de nummering de verbindingsgroep "Algemene verbindingen" met de omvang "Signaal" geselecteerd. Het formaat voor de verbindingscodes bevat het paginanummer en een subteller (eveneens met de omvang "Signaal"), gescheiden door een koppelteken. Nu moeten alle verbindingen worden genummerd.
Omdat alle verbindingen bij hetzelfde signaal horen, krijgen ze dezelfde verbindingscode 1-1.
Selecteer in deze vervolgkeuzelijst welke verbindingen moeten worden weergegeven:
- Niet wijzigen: de codes worden weergegeven zoals ze gedefinieerd zijn, d.w.z. dat verbindingscodes die als onzichtbaar zijn aangeduid niet worden weergegeven. Dit is de standaardinstelling.
- Alle zichtbaar: bij deze instelling worden ook de codes die als "onzichtbaar" zijn ingesteld, zichtbaar weergegeven.
- Eén keer per pagina en omvang: bij deze instelling wordt bij de grafisch eerste verbinding de zichtbaarheid van de verbindingscode ingeschakeld en bij alle andere verbindingen van dezelfde omvang uitgeschakeld.
Als "handmatig ingesteld" markeren:
Als dit selectievakje is ingeschakeld, krijgen alle verbindingsdefinitiepunten waarbij de verbindingsnummering een verbindingscode heeft geplaatst de eigenschap Handmatig ingesteld.
Zie ook