Deze functionaliteit is alleen in bepaalde modulepakketten beschikbaar. Info / Copyright

Verbindingen: Principe

Op schemapagina's worden aansluitingen van schema- of verbindingssymbolen die horizontaal of verticaal precies tegenover elkaar staan, automatisch verbonden. Dit wordt autoconnecting genoemd. De verbindingslijnen die op deze manier worden gegenereerd, worden autoconnecting-lijnen genoemd. Bij het invoegen en verplaatsen van symbolen wordt een voorbeeld van de autoconnecting-lijn weergegeven.

Autoconnecting-lijnen zijn in eerste instantie pure grafische lijnen, tot het moment waarop er verbindingen worden gegenereerd. Dit gebeurt bij meerdere acties automatisch (bijvoorbeeld als u een pagina opent), maar kan ook op elk moment handmatig worden uitgevoerd. Afzonderlijke verbindingen krijgen gegevens via de projectinstellingen, de potentiaal of het verbindingsdefinitiepunt.

Met behulp van verbindingssymbolen, zoals T-stukken en kruisingen, kunt u het verloop van verbindingen tekenen. Daarbij kunnen de verbindingsaftakkingen en -kruisingen als punt of met doelbepaling worden weergegeven. Bij weergave met doelbepaling is de verbindingsvolgorde meteen duidelijk; deze wordt gedefinieerd door de interne logica van het verbindingssymbool (de doeltracering).

Verbindingen worden in het schema weergegeven overeenkomstig de ingestelde lijngegevens. De lijngegevens kunt u instellen voor het project, voor potentialen of voor afzonderlijke verbindingen.

Bron en doel van verbindingen

Bij een verbinding hoort altijd informatie over hetgeen waarop de beide uiteinden zijn aangesloten; dit zijn de bron en het doel van de verbinding. Voor het bepalen van bron en doel worden standaard de onderdeelcodes van de aangesloten functies vergeleken. Ten behoeve van de vergelijking wordt de sortering van de structuurcodes in het structuurcodebeheer gebruikt. De "kleinste" onderdeelcode wordt dan de bron. Bovendien worden ook niet-geplaatste verbindingen in acht genomen. Als er tussen twee functies meerdere verbindingen voorkomen, is de ene functie bij alle verbindingen altijd de bron en de andere functie bij alle verbindingen altijd het doel.

Opmerkingen:

Bron en doel wisselen

Met de menuopdrachten Projectgegevens > Verbindingen > Bron en doel wisselen kunt u voor de verbindingen die in de grafische editor, in de verbindingen-navigator, in de pagina-navigator of in de layoutruimte-navigator zijn geselecteerd bron en doel inclusief de bron- en doelafhankelijke verbindingseigenschappen verwisselen.

Bovendien wordt de volgorde van de doorlopen routeringspaden in de eigenschappen Layoutruimte: Routeringstraject (ID 31095) en Topologie: Routeringstraject (ID 20237) omgedraaid.

Als een verbinding in meerdere weergavetypen in het project voorkomt, worden bron en doel overkoepelend verwisseld. De richting van de verbinding is dus daarna in alle weergavetypen gelijk.

De volgende verbindingseigenschappen worden verwisseld:

Bron Doel
ID Eigenschap ID Eigenschap
31098 Dubbele hulzen voorgeschreven bij 2 doelen bij de bron 31099 Dubbele hulzen voorgeschreven bij 2 doelen bij het doel
31114 Routeringsrichting bron 31115 Routeringsrichting doel
31148 Routeringstraject-bron: X-coördinaat 31151 Routeringstraject-doel: X-coördinaat
31149 Routeringstraject-bron: Y-coördinaat 31152 Routeringstraject-doel: Y-coördinaat
31150 Routeringstraject-bron: Z-coördinaat 31153 Routeringstraject-doel: Z-coördinaat
31053 Dwarsdoorsnede huls Bron 31054 Dwarsdoorsnede huls Doel
31080 Verbinding: Aansluitlengte bron 31083 Verbinding: Aansluitlengte doel
31055 Striplengte Bron 31056 Striplengte Doel
31051 Kabelafwerkingsproces bron 31052 Kabelafwerkingsproces doel
31096 Aansluitmaat bron 31097 Aansluitmaat doel
31100 Layoutruimte: Standaardinstelling voor routeringspadnetwerk-ingang (bron) 31116 Layoutruimte: Standaardinstelling voor routeringspadnetwerk-ingang (doel)

Zie ook