De onderdeelcode behoort tot de identificerende eigenschappen en kan als volgt zijn opgebouwd:
- Gebruikergedefinieerd: Vrije hiƫrarchie
- ==: Functionele toekenning
- =: Groep
- ++: Installatieplaats
- +: Inbouwplaats
- -: ODC (met voorcijfer, kenletter, teller, scheidingsteken en subteller)
Een onderdeelcode =AP+ST1-M1 betekent dat de motor -M1 zich in de inbouwplaats +ST1 in de groep =AP bevindt.
Via de projecteigenschap Paginastructuur definieert u welke eigenschappen een onderdeel eenduidig identificeren (bijvoorbeeld "Groep en inbouwplaats" of "Functionele toekenning en installatieplaats"). Daarentegen definieert u in het dialoogvenster Volledige ODC hoe de ODC in het schema wordt weergegeven (bijvoorbeeld met voorcijfer, subteller etc.). Dit weergaveformaat is onafhankelijk van de projectstructuur!
Voor de verschillende typen onderdelen zijn er verschillende voorinstellingen, die op het tabblad Structuur van het dialoogvenster Projecteigenschappen worden gedefinieerd. Via de instellingen voor het scheidingsteken definieert u of substructuren als "=A1.A1" of als "=A1=A1" worden weergegeven. Bovendien zijn in de projectspecifieke instellingen nog de volgende instelmogelijkheden beschikbaar:
- Opties > Instellingen > Projecten > "Projectnaam" > Onderdelen > Algemeen: hier definieert u hoe hoofdletters en kleine letters en de toekenning van voortekens voor bepaalde onderdelen moeten worden behandeld.
- Opties > Instellingen > Projecten > "Projectnaam" > Onderdelen > ODC-syntaxcontrole: hier definieert u voor de componenten van de ODC of en hoe de codecontrole moet worden uitgevoerd.
Zie ook