In EPLAN worden de volgende verbindingssymbolen gebruikt om richtingswijzigingen en vertakkingen van verbindingslijnen in het schema weer te geven:
- Hoeken
- T-stukken
- Kruisingen
- Bruggen
- Afbreekpunten.
Bij het selecteren van T-stukken, kruisingen, bruggen of afbreekpunten moet u de richting van de doeltracering voor de automatische verwerking opgeven. Bij de doeltracering worden alleen symbolen in acht genomen die onderdelen voorstellen. De doeltracering begint bij een bepaald onderdeel en probeert langs de automatisch gegenereerde verbindingen alle onderdelen te vinden. Door gebruik te maken van hoeken, T-stukken, kruisingen en bruggen hoeft de verbinding niet rechtlijnig te zijn.
Met T-stukken en kruisingen kunt u de doeltracering beïnvloeden. De zoekprocedure verloopt daarbij volgens de volgende vaste regels:
- Als er in de zoekrichting slechts één verbinding loopt, wordt er één doel gevonden. Daarbij kan de zoekrichting zowel via een rechte lijn als via een hoek lopen.
- Als de verbinding in de zoekrichting vertakt, worden er twee doelen gevonden. Welk doel als eerste wordt gevonden, hangt af van de lijnuitvoering:
Wanneer de verbinding uit een rechte lijn en een vertakking met een hoek bestaat, wordt eerst het doel aan de rechte lijn en vervolgens het doel om de hoek gevonden.
Als de verbinding in twee richtingen vertakt, wordt eerst het doel aan de vertakking met de rechte hoek en vervolgens het doel aan de zijtak gevonden.
Zie ook