EPLAN News

Uitbreidingen voor PLC-subapparaten

Bepaalde PLC-apparaten bestaan uit meerdere geïntegreerde bouwgroepen, die elk eigen adresbereiken en startadressen hebben. Dergelijke geïntegreerde bouwgroepen binnen een PLC-apparaat kunnen in EPLAN door PLC-subapparaten worden afgebeeld; hiervoor zijn maximaal twaalf PLC-subapparaten beschikbaar. In deze versie is het beheer van PLC-subapparaten uitgebreid. Zo kunt u nu ook PLC-subapparaten uitwisselen die in het PLC-configuratieprogramma als zelfstandige apparaten worden beheerd. Daarnaast kunnen nu aan een PLC-subapparaat behalve I-/O-aansluitingen ook busaansluitingen worden toegekend.

Apparaatidentificatie voor PLC-subapparaten

Bij PLC-subapparaten kunt u nu een apparaatidentificatie invoeren. Hiertoe zijn er voor elk PLC-subapparaat twee nieuwe eigenschappen:

Voordeel:

Met behulp van de apparaatidentificatie kunnen bij de PLC-gegevensuitwisseling in het AutomationML-formaat nu ook PLC-subapparaten worden uitgewisseld die in het PLC-configuratieprogramma als zelfstandige apparaten worden beheerd.

Deze eigenschappen zijn in het eigenschappendialoogvenster van PLC-kasten op het tabblad PLC-kast en in het artikelbeheer op het tabblad Eigenschappen beschikbaar. Bij een artikelselectie of apparaatselectie worden de waarden die in de functiesjablonen van het artikel zijn opgeslagen aan de functies overgedragen. De apparaatgegevens voor het hoofdapparaat en de bijbehorende PLC-subapparaten worden in het artikelbeheer een keer per apparaat door de fabrikant onderhouden.

Opmerking:

De apparaatidentificatie moet voor het hoofdapparaat en de bijbehorende PLC-subapparaten op dezelfde wijze plaatsvinden. Wanneer bijvoorbeeld bij de PLC-kast een PLC-typecode is aangegeven, moeten ook de PLC-subapparaten via een PLC-typecode worden gedefinieerd.

Uniforme eigenschappen voor alle PLC-subapparaten

In het kader van deze uitbreiding zijn de eigenschappen van de PLC-subapparaten geüniformeerd en zijn de startadressen en gegevenslengtes van het eerste PLC-subapparaat van die van het hoofdapparaat gescheiden. Voor het PLC-subapparaat 1 worden deze gegevens niet meer bij het hoofdapparaat gedefinieerd, maar - net zoals bij de andere PLC-subapparaten - via aparte eigenschappen. Hiertoe zijn de volgende nieuwe eigenschappen beschikbaar:

Gegroepeerde weergave van PLC-subapparaten in het artikelbeheer

In het artikelbeheer kunt u de gegevens voor PLC-subapparaten op het tabblad Eigenschappen invoeren. Onder het knooppunt PLC worden de eigenschappen voor de afzonderlijke PLC-subapparaten gegroepeerd weergegeven. Hierdoor kan direct worden herkend welke eigenschappen aan de afzonderlijke PLC-subapparaten zijn toegekend.

Busaansluitingen bij PLC-subapparaten

De eigenschap PLC-subapparaat: Index (ID 20384) is nu ook bij busaansluitingen beschikbaar. Tot dusver was deze eigenschap alleen voor I-/O-aansluitingen beschikbaar. Met deze eigenschap geeft u aan bij welk PLC-subapparaat de PLC-aansluiting hoort. Zo betekent de indexwaarde "3" dat de PLC-aansluiting tot PLC-subapparaat 3 behoort. Deze informatie is nodig bij de automatische adressering. De eigenschap kan ook in de functiesjablonen van artikelen worden opgeslagen en wordt bij een apparaatselectie of bij het invoegen van apparaten aan de PLC-aansluitingen overgedragen.

Zie ook