Deze functionaliteit is alleen in bepaalde modulepakketten beschikbaar. Info / Copyright

Adressering van PLC-aansluitingen

PLC-aansluitingen kunnen handmatig, naderhand of automatisch worden geadresseerd.

Wanneer u verschillende PLC-besturingen in een project gebruikt, moet u aan elke CPU een schema voor de PLC-specifieke instellingen toekennen. In een dergelijk schema zijn de formaten voor de PLC-adressen die betrekking hebben op het PLC-type gedefinieerd. Bij het naderhand of automatisch adresseren, worden de instellingen uit het betreffende, aan de CPU toegekende schema gebruikt.

Als er aan een CPU geen schema voor de PLC-specifieke instellingen is toegekend, wordt het schema uit de projectinstellingen gebruikt. Bij de automatische adressering van verschillende CPU's zonder toegekend schema, kunnen mogelijk verkeerd geformatteerde adressen worden voorgesteld.

Als u PLC-aansluitingen via de symbool- of macroselectie invoegt of PLC-aansluitingen kopieert, wordt bij de automatische adressering eveneens het schema uit de projectinstellingen gebruikt.

Als u in multi-user-gebruik werkt, is het raadzaam om de automatische adressering voor PLC-adressen uit te schakelen.

Opmerking:

Indien na het naderhand adresseren het opgegeven startadres en het adresformaat niet met elkaar overeenstemmen, verschijnt er een melding. Pas in dat geval het startadres en / of het adresformaat aan.

PLC-aansluitingen met vaste adressen

Wanneer u in uw project PLC-aansluitingen met vaste adressen gebruikt, moeten deze normaal gesproken bij het naderhand adresseren of bij het invoegen van macro's niet worden gewijzigd. Met de eigenschap Bij het adresseren niet meenemen kunt u bij een PLC-aansluiting definiëren dat deze van het adresseren wordt uitgesloten en hierdoor altijd zijn oorspronkelijke adres behoudt.
Bij het adresseren worden dergelijke PLC-aansluitingen ook niet in het resultaatvoorbeeld weergegeven.

Let erop dat de eigenschap bij elk gebruikte weergavetype van een PLC-aansluiting moet worden ingesteld, zodat de weergavetypen zich bij de adressering hetzelfde gedragen.

PLC-kaarten met verschillende adresbereiken

Voor PLC-kaarten die zowel ingangen als uitgangen hebben, kunt u twee aparte startadressen voor de ingangen en uitgangen definiëren. Hiervoor zijn op het tabblad PLC-kast van het eigenschappendialoogvenster de eigenschappen Startadres van de PLC-kaart en Startadres 2 van de PLC-kaart beschikbaar. Deze eigenschappen kunnen bij het adresseren met Configuratiewaarde worden gebruikt.

Tip:

Om te controleren of er zich adressen buiten het adresbereik van de PLC-kaart bevinden of dat de adresbereiken van meerdere PLC-kaarten elkaar overlappen, zijn de controleprocedures 004106 en 004107 beschikbaar. Wanneer u deze controleprocedures wilt gebruiken, moeten bij de PLC-kaart behalve de startadressen de eigenschappen PLC-apparaat: Gegevenslengte (ingangen) en / of PLC-apparaat: Gegevenslengte (uitgangen) gevuld zijn. Het adresbereik wordt bepaald uit het startadres en de gegevenslengte. De gegevenslengte geeft het aantal bits tot het volgende vrije adres op de volgende PLC-kaart aan.

Daarnaast kunt u PLC-apparaten beheren die uit meerdere geïntegreerde bouwgroepen bestaan en die meerdere verschillende adresbereiken met verschillende startadressen hebben. Hiertoe zijn maximaal twaalf PLC-subapparaten beschikbaar, die via bijbehorende eigenschappen worden gedefinieerd.

Zie ook