Verbindingen worden offline op basis van de gegenereerde verbindingsgegevens genummerd. Voordat de nummering plaatsvindt, worden de verbindingen automatisch opnieuw gegenereerd.
Voor het plaatsen van de verbindingsdefinitiepunten en het nummeren van de verbindingen gelden aparte instellingen. In het algemeen moet u eerst de verbindingsdefinitiepunten plaatsen en daarna de verbindingen nummeren. De verbindingscodes worden vervolgens naar de geplaatste verbindingsdefinitiepunten geschreven.
U kunt verbindingsnummeringen en de daarbij gegenereerde verbindingsdefinitiepunten ook weer verwijderen.
Formattering
De verbindingsgroepen kunnen wat betreft de omvang en de formattering van de verbindingscodes van elkaar verschillen. Normaal gesproken worden verbindingen gegroepeerd op het type onderdeel waaraan ze zijn aangesloten, bijvoorbeeld algemene verbindingen, verbindingen die aan PLC's zijn aangesloten, verbindingen die aan klemmen zijn aangesloten etc. Via de eigenschap Groepering kunnen daarnaast extra vrije groepen verbindingen worden gedefinieerd. Deze eigenschap is beschikbaar bij verbindingen, verbindingsdefinitiepunten, potentialen, signalen en potentiaaldefinitiepunten.
In het formaat kunnen eigenschappen van de aangesloten functies (en onderdelen) en eigenschappen van het signaal of het potentiaal worden gebruikt. Bovendien kunt u een teller en / of een subteller aangeven.
Formaatgroep
Binnen de functiedefinities die voor de nummering zijn geselecteerd, kunt u bepaalde groepen verbindingen verschillend formatteren. Zo kan bijvoorbeeld de verbindingscode voor verbindingen die aan PLC's zijn aangesloten anders zijn dan die voor verbindingen die aan stekers zijn aangesloten. Hiervoor kunt u formaatgroepen definiëren waaraan u steeds een bepaald nummeringsformaat toewijst. Een formaatgroep bestaat uit een verbindingsgroep waarvan u de omvang kunt definiëren.
Omvang
De omvang staat voor een verbindingsbereik dat hetzelfde formaat voor de verbindingscodes krijgt, bijvoorbeeld individuele verbinding, net, signaal, potentiaal etc. Bij de instelling "net" worden bijvoorbeeld alle verbindingen in een net op dezelfde manier gecodeerd (behalve als er een subteller is ingebouwd; in dat geval zijn de codes daardoor verschillend). De subteller is binnen de gehele formaatgroep hetzelfde. Dat wil zeggen dat deze bij verder gelijkblijvende verbindingscodes automatisch worden doorgeteld.
Ook voor een subteller kan de omvang worden gedefinieerd. Zodoende kan er niet alleen voor iedere individuele verbinding binnen een verbindingsbereik een subnummer worden toegekend, maar ook voor elk net binnen een verbindingsbereik.
Details van de omvang tot sensor / actor
Voor verbindingen aan PLC-aansluitingen kunt u voor de omvang de invoer "Tot elke sensor / actor (net)" selecteren. Het zoeken naar sensoren en actoren begint dan bij de volgende functiedefinities of aansluitingen:
Categorie |
Groep |
Functiedefinitie |
Zoeken naar |
---|---|---|---|
PLC-aansluiting (300) |
PLC-aansluiting (1) |
PLC-aansluiting DI (2) |
Sensor |
PLC-aansluiting (300) |
PLC-aansluiting (1) |
PLC-aansluiting DO (3) |
Actor |
PLC-aansluiting (300) |
PLC-aansluiting (1) |
PLC-aansluiting AI (4) |
Sensor |
PLC-aansluiting (300) |
PLC-aansluiting (1) |
PLC-aansluiting AO (5) |
Actor |
PLC-aansluiting (300) |
PLC-aansluiting variabel (99) |
PLC-aansluiting variabel (1) |
Afhankelijk van het signaaltype aan de aansluitingen. |
Bij de functie met een variabel aantal aansluitingen (300/99/1) controleert het systeem of er bij het signaaltype van de aansluitingen een in- of uitgang is. De volgende signaaltypen zijn mogelijk:
- Digitale ingang
- Digitale uitgang
- Analoge ingang
- Analoge uitgang.
Dienovereenkomstig zoekt het systeem vanuit de betreffende aansluiting naar een sensor of actor. De sensoren en actoren die worden gezocht, zijn afhankelijk van de functiedefinitie. Het signaaltype aan alle aansluitingen van alle functies wordt gecontroleerd.
Bij de volgende signaaltypen wordt de aangesloten functie als sensor of actor geïnterpreteerd:
Signaaltype |
Komt overeen met |
---|---|
Sensor |
Sensor |
Actor |
Actor |
Aansluitvoeding |
Sensor |
Apparaatvoeding |
Actor |
Bron |
Sensor |
Digitale ingang |
Actor |
Digitale uitgang |
Sensor |
Analoge ingang |
Actor |
Analoge uitgang |
Sensor |
Busbron |
Sensor |
Busingang |
Actor |
Busuitgang |
Sensor |
Niet gedefinieerd |
Niet gedefinieerd |
Als het systeem bijvoorbeeld een aansluiting met het signaaltype "digitale ingang" tegenkomt, wordt deze als actor herkend.
Als de aansluiting geen van de bovenstaande signaaltypen heeft, wordt het zoeken voortgezet bij de aansluitingen die aan de aansluiting onder Potentiaal doorvoeren naar zijn aangegeven. Als er geen potentiaaloverdracht is aangegeven, houdt het zoeken hier op.
Bij verbindingssymbolen houdt het systeem rekening met de betreffende overdrachtslogica van die symbolen.
Zie ook