U hebt een project geopend. U hebt in de grafische editor of in een navigator een functie geselecteerd. Bewerken > Eigenschappen. Kies in het dialoogvenster Eigenschappen <...> het tabblad Symbool- / functiegegevens en klik op [Logisch].
In dit dialoogvenster bewerkt u het logische model van de functie, d.w.z. de eigenschappen van de aansluitingen.
Overzicht van de belangrijkste dialoogvensterelementen:
In de tabel wordt voor elke aansluiting van de functie een kolom weergegeven. Als de waarden in de velden afwijken van de standaardwaarden waarop de functiedefinitie is gebaseerd, worden deze door een gele achtergrond gemarkeerd.
Opmerking:
Aansluitcode van de doelfunctie |
Invoer aansluitingsverwijzing |
Voorbeeld (Uitgangsfunctie, 1 aansluiting) |
Voorbeeld* (Uitgangsfunctie, 2 aansluitingen) |
---|---|---|---|
Met cijfers |
in "" |
|
|
Met letters |
zonder "" |
|
|
Doelfunctie met verschillende stekercode (bijvoorbeeld |
met dubbele punt |
|
|
Uitgangsfunctie met, doelfunctie zonder verschillende stekercode |
met dubbele punt (zonder stekercode) |
|
|
*Bij een apparaat- / PLC-aansluiting met meerdere aansluitingen wordt in de aansluitlogica standaard een aansluitnummer aangegeven, dat wordt gebruikt voor de interne overdracht aan een andere functieaansluiting. De aansluitingsverwijzing naar de doelfunctie moet in aanvulling op dit aansluitnummer (in het voorbeeld 2) worden ingevoerd.
Via de controleprocedure 007027 kunnen ongeldige invoeren voor aansluitingsverwijzingen in de aansluitlogica worden gevonden.
Selecteer het aansluittype in de vervolgkeuzelijst. De volgende opties zijn mogelijk:
- Niet gedefinieerd: de aansluiting kan met willekeurige andere aansluitingen worden verbonden.
- Ader / draad: de verbinding is een ader in een kabel (dan moet het selectievakje Kabelaansluiting zijn ingeschakeld) of een individuele verbinding (draad).
- Brug: de verbinding wordt door een brug gerealiseerd, bijvoorbeeld vermogensbruggen bij Interbus-Inline of klembruggen. (Verbindingen met het aansluittype "Ader / draad" kunnen eveneens bruggen zijn, wanneer de eigenschap Brug via een verbindingsdefinitiepunt is toegekend.)
- Directe aansluiting: een directe verbinding tussen componenten, bijvoorbeeld als een PLC-kaart op een bouwgroepen-rack wordt gestoken of een zekering op een rail of de verbinding van stekerpen en -bus.
- Glasvezel: de verbinding kan voor een deel een hybride kabel zijn. In verwerkingen kunt u op dit aansluittype filteren.
- Draadloze verbinding: in verwerkingen kunt u op dit aansluittype filteren.
- Niet-elektrisch alg.: de aansluiting kan met willekeurige andere niet-elektrische aansluitingen worden verbonden (bijvoorbeeld pijpen, slangen, glasvezelkabels etc.).
- Functionele aansluiting (software): functionele aansluitingen worden gebruikt om de logica van PLC-programma's weer te geven en worden niet in verwerkingen weergegeven.
- Fluid: voor de Fluid-verbinding wordt uit de projectinstellingen afgeleid of het om een slang of een pijp gaat.
- Intern: interne verbinding van componenten.
- Proces-engineering: verbinding bij de proces-engineering.
- Vaste brug: verbinding als vaste brug t.b.v. klemmen met vaste brug-aansluitingen.
Schakel dit selectievakje in als de verbinding in een kabel moet liggen. Deze instelling wordt gebruikt bij de automatische generering van kabels.
Voor de Fluid-techniek. Selecteer een invoer in de vervolgkeuzelijst. U kunt kiezen uit "Niet gedefinieerd", "Drukleiding", "Stuurleiding", "Lekolieleiding", "Procesmedium", "Verwarmings- en koelmedium", "Tankleiding" of "Verbruikersleiding".
Geef hier (via het aansluitnummer) op naar welke andere aansluitingen de potentiaal moet worden doorgevoerd.
Selecteer het potentiaaltype in de vervolgkeuzelijst. U kunt kiezen uit "Niet gedefinieerd", "L", "N", "PE", "PEN", "+", "M", "-" of "SH".
Geef hier (via het aansluitnummer) op bij welke andere aansluiting intern een verbruiker of een generator (bron) is geschakeld.
Selecteer het signaaltype voor de aansluiting in de vervolgkeuzelijst. U kunt kiezen uit "Niet gedefinieerd", "Sensor", "Actor", "Aansluitvoeding, "Apparaatvoeding", "Bron", "Digitale ingang", "Digitale uitgang", "Analoge ingang", "Analoge uitgang", "Busbron", "Busingang", "Busuitgang", "Drukaansluiting" of "Zuigaansluiting".
Geef hier (via het aansluitnummer) op naar welke andere aansluiting de doeltracering moet worden doorgevoerd. De hier gedefinieerde volgorde voor de doeltracering wordt bij de automatische toekenning van symbolische adressen gebruikt.
Geef hier het aantal mogelijke doelen / verbindingen op dat de aansluiting kan hebben.
Geef hier voor klemmen het aantal mogelijke vaste bruggen op.
Geef hier aan of de aansluiting als intern of als extern moet worden geïnterpreteerd. Deze instelling is ook van invloed op het aansluiten van apparaten (en bepaalt zo de weergave binnen verwerkingen zoals het apparatenaansluitschema).
Intrinsieke veiligheid mogelijk:
Schakel dit selectievakje in om de aansluiting intrinsiek veilig te kunnen maken. Als er later bij een functie is ingesteld dat deze intrinsiek veilig is, worden alle aansluitingen waarvoor dit selectievakje is ingeschakeld intrinsiek veilig.
Dezelfde aansluitcode toegestaan:
Als dit selectievakje is ingeschakeld, zijn voor betreffende aansluiting binnen een onderdeel dezelfde aansluitcodes toegestaan. Dat wil zeggen dat als een onderdeel meerdere functies bevat, deze functies dezelfde aansluitcode mogen hebben.
Als het selectievakje is uitgeschakeld, moeten de betreffende aansluitcodes binnen een onderdeel uniek zijn.
Opmerking:
Wanneer u de functies in meerdere weergavetypen plaatst, moet u deze instelling niet inschakelen en dient u elke functie eenduidig te definiëren. Anders ontstaan er problemen bij de algemene (overkoepelende) bewerking.
Hier kent u aan de aansluitingen van de functie de aansluitingen van het symbool toe. Normaal gesproken is aan aansluiting "1" van de functie ook aansluiting "1" van het symbool toegekend etc. Via de vervolgkeuzelijsten kunt u deze toekenning wijzigen.
Snelmenu:
Het snelmenu stelt - afhankelijk van het veldtype (bijv. datum, hele getallen, meertalig) - menuopdrachten ter beschikking, waarmee u afhankelijk van de situatie bijvoorbeeld de weergave van tabellen kunt beïnvloeden of de waarden in velden kunt bewerken. Een overzicht van deze snelmenuopdrachten vindt u in de paragraaf Snelmenuopdrachten.
Daarnaast zijn de volgende dialoogvensterspecifieke snelmenuopdrachten beschikbaar:
Menuopdracht |
Betekenis |
---|---|
Standaard |
Zet de waarden in de geselecteerde velden op de standaardwaarden terug. |
Zie ook